‘Nee juffrouw,’ praatte hij, opnieuw bang voor de tand die in haar lipvlees boorde - hij begreep haar niet, dacht langs haar heen — of ze misschien weer een kraakharde stem zou opzetten — en omdat hij in radeloze verlegenheid kleurde, leek hij door de twee proppen als bikkels aan twee kanten kiespijn te hebben.
‘Spoel je mond leeg!’ zei ze streng - Niks zou er van dat manke, onhandelbare kind terecht kommen! - ‘Ik hei je al gezeid dat ik er niet de verantwoording voor neem as je derin blijft.’
Persend of hij een apothekersdrankje naar binnen moest wurmen, deed hij het met een paar hikkende slokken uit het glas melk met lauw water en de gloeiende ogen leken uit zijn hoofd te puilen. Terwijl steunde haar kin op de blauwselhand.
‘Hoe oud ben je? Nou, dèit zal je toch wel weten?’
‘Haast zes.’
‘En wat doene jullie dan, as je klaar ben met eten?’
‘Niks.’
‘Vouwt je vader zijn handen niet?’
‘Nee, juffrouw.’
‘En je moeder?’
‘Nee juffrouw.’
‘Gaan jullie nooit na de kerk, als het zondag is?’
‘Nee juffrouw,’ antwoordde hij zenuwachtig met het horrel-voetje wiebelend. Hij wist dat er een kerk was, dat er een haantje op een toren stond waaraan je kon zien wat voor wind het was - als je naar de staart en de punt van de pijl keek - maar wat ze in de kerk deden, nee.
‘As ik dat had geweten,’ zei buurvrouw, en haar hoofdje schudde heen en weer, of ze een ongeluk in de straat zag gebeuren, ‘zou ik me boeltje niet voor jullie an zijn lot hebben overgelaten. Nou, kijk dan maar effe een andere kant op. Versta je me?’ Verschrikt wendde de jongen het hoofd af, maar omdat een kind juist dat pleegt te doen wat hem zonder verklaring verboden wordt, bekeek hij haar dadelijk weer, toen ze met een grimmige uitdrukking van met iemand ruzie te hebben, de knokelhanden met de werkwon-den vouwde en de bleke lippen in naarstige preveling bewoog. Langzaam ontspande zich het norse gelaat met de verknepen mond en de dreigende tand. De kanarie begon in
22