wakkermaken en alles zolang op het nachtkastje neerzette - ook de nieuwe mondharmonika, waarmee ze hem zeker op zijn beestig gestoorde verjaardag zou plezier doen. In het keukentje ziek van eenzaamheid, deed ze werktuigelijk de dingen van alledag, verzon ze met een vermoeiende kramp in haar hoofd nutteloze bezigheidjes, om niet gek te wordèn. Niet gek. Als je even stil zat, besloop haar de pijniging wat ze moest doen, of ze naar het politiebureau zou lopen - en vragen hoe lang het nog duren kon - of ze van plan waren hem tegen alle recht in te houden - maar als ze er was, zou ze, dat voelde ze bij de enkele gedachte, als een razende tekeer gaan, zou ze in staat wezen een van de kerels aan te vliegen - en dan lagen de twee kinderen verlaten in het hete slaapkamertje - of de bende uit het melk-winkeltje bemoeide zich ermee... Kreunend duwde ze het afgetobd hoofd tegen de tafelrand en in de martelwarmte van het door de zon gegrepen keukentje begon ze haar rozenkrans te draaien. Toen ineens, hoorde ze het vreugderoepen van het kereltje. Wakker geworden had hij de grote verjaars-verrassingen ontdekt, de boven zijn hoofd drijvende ballon, de op het kastje liggende mondharmonika. Hij hield niet met zijn uitbundig ‘Moeder!’ op, tot ze bij hem op het bedje kwam zitten, en zijn melk met tegenzin drinkend, beblies hij in één zalige roes van aan al de gaatjes tegelijk muziek te willen ontslurpen, het blikken ding, dat zelfs Magdaleentje prachtig scheen te vinden. ‘Zie je moeder, hoe zij ermee in haar sas is?’ zei hij, tussen twee geweldig met lucht volgeplofte monden in: ‘Ze vindt het ook fijn! Anders zou ze wel weer schreeuwen. Enne wat een reuze bol, moeder!’ Het touwtje van de ballon hield hij aan zijn pink, met de nog melknatte lippen bleef hij toeteren aan een stuk door, zonder verder een woord over zijn vader te spreken. ‘Toe mijn liefste,’ soebatte ze, ‘hou er effe mee op. Ik ben duizelig van moeheid.’ Met grote ogen van verwijt keek hij haar aan. ‘Is dat nou een jaardag,’ drensde hij voor zich uit, en een pruillip als hij trok! ‘Je brengt wat om mee te spelen, en és ik ermee speel vin je het niet goed.’ De harmonika viel als een dooie pierlala op het bed en de ballon, ook in de heus boze bui losgelaten zei: ‘Besjoer, ik heb er ook de pee in’ en deed als de drie meeuwen uit zijn droom- Gelukkig dat er een plafond was om hem tegen te houden, anders was hij hem in
123