de menselijke belangstelling voor al haar klanten, met wie ze geen last van betalen had, zich in overtreffende mate op dit bijzonder geval in haar meewarigheidsogen toespitste, kreeg moeder het in haar zenuwbui van niks te kunnen verdragen, wanhopig te kwaad, griebelde ze met niksgrijpende vingers in haar beursje en de hete tranen glibberden op het glazen telblad van de winkel. ‘Ik zou me er niemendal van antrekken, menslief - het komt alles in orde,’ klonk de stem achter de toonbank, maar minder echt van meeleven, omdat er twee slampampers met schooierspetten, bij de bakken met bollen en kadetjes stonden te loeren en er voor de klanten niks zo ellendig was, als het met vuile handen aan het brood morrelen, wanneer je er niet als de kippen bij was, om ze zelf te bedienen. ‘De hele buurt is met u en de kinderen begaan. We weten best hoe fassoenlijk u... Nee, geen broodjes in je handen nemen, asjeblief! Dan lust een ander het niet meer! Wat u anpakt ken u betalen! — Het beste er mee, juffrouw.’ Met het pak in de ene hand en het nog losse kopergeld in de andere, was ze de straat alweer op en bebeet zich huilend de lippen, omdat ze het mens geen afhap gegeven had. Maar bij de melkboer werd het nog erger. Daar stonden er drie te wachten om geholpen te worden en terwijl het grote hobbelmes de leidsekaas in vliezige reepjes, met zoveel mogelijk korst, af schaaf de en de melkboer telkens met een papperige hand, met vijf glim-mend-dikke worstjes waarvan een met een vettig-bestroopt zerelapje, een kwaadaardig-hardnekkige wesp, die zijn zweet-perreltj es-voorhoofd, dan bij een wenkbrauw, dan bij een oor, wilde bestrijken, verjoeg, vroeg hij subiet, wel wetend dat de drie wachtende klanten net zo gespannen op het nieuws waren als hij, of ze de electriciën al op het politiebureau hadden losgelaten. En weer had de vrouw, wier gefolterd gelaat in de overzij-geelkoperen buik van de sier-kanetalage tot een grijnslach weerspiegeld werd, geen ander antwoord dan een ontkennend hoofdschudden en een nieuw wegslikken van tranen. Ze kon niet tegen het meelijdend aankijken van mensen, die ze amper kende. Toen vroeg een juffrouw, die een ons roomboter en een pakje planta moest hebben en waarvan je door je tranen heen zag, dat haar grote teen door haar toffel stak, of de mannen niet allemaal schorum en rapalje waren, om hun vrou
120