zaligfijn de poppehandjes naar haar tepel rekte, aan de borst.
Rrrrrrr... Zoem-zoem-zoem klonk het bij het raam.
‘Hij heb ’m gesmeerd, Piet de steker,’ zei het ventje, een korstje knabbelènd. ‘Zal ik opstaan en ’m wat na zijn bast smijten, moeder?’
‘Nee jongen,’ praatte ze onrustig, en terwijl de kleine meid er vaart achter zette om zich het dikke buikje te vullen, en moeder met lodderoogjes bekeek, loerde zij de draaiende bewegingen van de gonzende horzel na, die nu weer telkens belust scheen, om op het bord met de gebakken aardappels neer te strijken, en dan door de jongen, die er luidruchtig bij werd, verjaagd en uitgelachen werd.
‘Schei uit met je getreiter, scharminkel! Begin je nou toch weer! As ik je nog es moet waarschuwen, zal ik je een lik uit de pan geven, af getakelde hongerlijer, dat je er scheel van ziet. Blijf maar zitten, moeder. Blijf maar zitten. Zo, nou leg ik hier op de deken een stukkie aarpel met een lik-kie ei neer. Da’s voor jou, dan hoef je me niet de brokken in me keelgat na te kijken. Ik lach me een kriek, moeder. Hij vreet er van. Je ken hem al zijn leven dresseren, as de leeuwen in artis. Verdorie het ei lust hij en de aarpel laat hij leggen. Hoe heet je van je van? Vlieg! En hoe heet je nog meer? Hij zegt Hendrik, moeder. En waar woon je, Hendrik. In Amsterdam.’
Toen mepte moeder, die Magdaleentje terug in de wieg had gelegd, ineens zo potig met de natte handdoek, dat de bromvlieg nog enkel beverig stuiptrekte, en er een plekje zwart bloed onder de vlerken kleurde.
‘Waarom doe je dat nou, moeder? Hij vrat toch zo stilletjes.’ ‘Omdat ik dat gegons in de kamer niet horen kan. Ik ben zo verschrikkelijk zenuwachtig, kind.’
‘Waarom ben je zenuwachtig?’
‘Omdat vader er nog niet is.’
‘Wat hindert dat nou? Hij komt toch? Of ben je bang met mij alleen in de kamer as het donker wordt? Ik ben voor niks bang. Ik zal wel op jou passen.’
Even was hij een waarachtige held, met zijn vork en zijn lepel voor zich uit dreigend, maar toen het daglicht onder in-digowolken verschrompelde en logge donderslaag} es van een onweer in de verte het kamertje deden schudden, of het
110