ders breekt het staafje - zal je, schat?’
‘Je moet kleine meid zeggen, anders versta ik je niet, hield hij het gestoorde spelletje vol, terwijl zij al angstig-nieuws-gierig boven aan de trap de buitendeur opentrok. Wat dat nou moest, al die mensen van de overzij, ineens op hun stoep ? De buurt leek vanmorgen bezeten.
‘Is je man thuis, juffrouw?’ vroeg een stem, en een heer, die de deur half achter zich dichtduwde, om de kijkers te weren, zette zijn ene voet op de trap, of hij boven moest wezen.
‘Moet u hier zijn?’ vroeg ze, in plaats van te antwoorden -het schemerde haar voor de ogen - of er misschien toch -of er een spoorwegongeluk...
‘Ik vraag of je man thuis is,’ herhaalde de stem, en nu duwde ook een tweede brutale de deur open. ‘We zijn van de politie - er is vannacht aan de overzij ingebroken.’ ‘Allemachtigste,’ sprak ze verdwaasd. ‘Nee, me man is op reis.’
‘Mogen we boven komen?’ vroeg de tweede, en zonder op antwoord te wachten, schoof hij de trap al op.
‘Gaat u zitten,’ zei de vrouw van de electriciën vriendelijk, en, helemaal opgelucht, bood ze de twee stoelen in het keukentje aan.
‘Dank u, we kunnen het zo wel,’ weerde de eerste rechercheur af: ‘We komen om informatie. Uw man heb gisteren twee verklikkers aangebracht bij de mensen aan de overzij; een aan de buitendeur en een aan de deur van de brandkast zelf. Weet u daar van?’
‘Zeker,’ zei ze, het verband niet begrijpend.
‘En vannacht is de brandkast leeggehaald. Is hij hier of is hij hier niet? Hoe kan hij ineens op reis zijn, als hij nog gistermiddag tot kwart voor zes met de karwei bezig was?’ ‘Vanmorgen vroeg is hij naar Heerlen vertrokken.’
‘Waarom naar Heerlen?’
De een had grijze, de ander bruine ogen, en ze keken haar allebei aan, of ze de antwoorden uit haar duim zoog. Het deed haar beledigd en driftig uitvallen.
‘Wat gaat u dat aan?’ vroeg ze. ‘Wat heb me man met die rommel te maken?’
‘Nu moet je geen toontjes aanslaan, juffrouw,’ zei de rechercheur, die het eerst aan de trap gevraagd had. ‘Daar schiet
100