met hoge opgewonden kinderstem, ontlede avonturen en zijn klaar geluid scheen echo’s in de donkerste kamerhoeken te wekken: ‘Moeder, ik zat op vaders arm, en toen was er een grote hond en die sprong tegen me op. Ga je weg, hond met je modderpoten, zei ik, ga je weg. Je heb genoeg te eten gehad. En toen dee hij het toch, en toen heb ik een stok genomen en heb hem zo geslagen dat hij “Au!” zei en wegliep en toen kwam hij onder een wagen en die reed over hem heen en toen was zijn been helemaal kapot en toen kwam er een dame en die zei: “kom jij maar hier, arme hond, ik zal er een lappie uit de wastafel om doen en er stonden een mensen na te kijken, een ménsen en toen kwam er een grote agent met een sabel en die zei: doorlopen, anders motten jullie met zijn allen mee na het bureau op water en brood en allemaal in de grote kast”.’
‘Ach jongen, wat verschrikkelijk,’ praatte moeder mee in de angsttoon van het te geloven en ze glimlachte haar oude, lieve lach om de blauwe zienersogen, die het nietgebeur-de nog eens zagen. ‘Eet nou!’ zei vader. ‘Kinderen die niet eten, mannetje, worden net zo klein en zo mager als een ballon in een warme kamer.’ Dan treuzelden een paar happen naar het wittetandenmondje, zette hij een nieuw droomverhaal in: ‘Weet je die rat, moeder?’ - ‘Nee, jongen, welke rat?’ - ‘Die rat in het riool. Ik zei: rat, je mag hier niet lopen, want het is hier het huis van me vader. Mag ik niet, ik mag wèl, zei hij brutaal. Nee, jij mag niét, zei ik. En toen deed hij het weer en toen heb ik hem bij zijn dikke staart gepakt en hem zo ver weggesmeten, zó ver... En toen kwam hij nog es en zei: piep, piep, piep, wil jij op me rug zitten, dan zal ik jou een eindje dragen, want jij loopt zo mal, en toen ben ik een hele poos met hem meegerejen, roetsj, roetsj, roetsj en toen kwam de conducteur en die zei: heb u al een kaartje, jongen met je manke voet...’ - ‘Is het gedaan?’ vroeg vader boos. - ‘Hou je op!’ viel moeder haast tegelijk uit. En in de stilte begonnen enkel de vorken en messen, die elkaar ook een boel te vertellen hadden, driftig-jes te roezemoezen en keken een man en een vrouw, die dol op een bleek jochie waren, elkaar in de ogen.
‘Hij maakt me soms angstig,’ zei vader, als het kind in zijn bedje lag. En zijn hoofd woog neer op de stuttende
8