Weigerde de stroom, dan bestond gelegenheid door inschakeling van draden aan een lotgenoot hulp te vragen.
Een kleinere accumulator (?) produceerde voor de lamp, die men in de linkerhand droeg, of aan een haak van den gordel bevestigen kon.
Ziedaar....
Meer gegevens heb ik ook nu niet.
Maar in elk geval heeft de fatsoenlijke lezer thans houvast, kan ik te goeder trouw voortgaan met het relaas der avonturen en sluit ’k iegelijk gemeesmuil over het al of niet „mogelijke” finaal buiten, gemeesmuil dat ten allen tijde ’t nieuwe en ongewone hoonde, gemeesmuil waarover ik me niet moeilijk zal maken, daar ik niet ontdekte — uitsluitend wat ’k waarnam en ondervond te boek staaf.
We liepen, Rijkaard, Ruth, ik.... — gelijk ik straks inzette, en ter wille van ’t goed begrip, op dorre wijze afbreken moest.
We liepen meestal naast mekaar — zij vlugger — ik, als ’n otter transpireerend, (zwéét die?) sukkelde herhaaldelijk achterbaks.
Makkelijk, in ’t wegzakkend zand en de rillerig-weeke slijkbulten, was ’t allerminst.
We waren nog in de haven. En dat liet zich merken. Scherven van potten, blikken, verroeste bussen, schoenen, puin, ’n stukkende flesch, ’t opgeblazen kreng van n hond — alles lei in de vaargeul, ’t Scheelde geen haar of ’k duikelde over ankers en einden ketting! Toch stapte ’k mechanisch uitwijkend, onhandig met de lamp manoeuvreerend, suf door ’t geweld, den drang, de koorts der gebeurtenissen — suffer door ’t
87