Dien wijsgeerigen raad volgde ’k geduldig op door met de beweegbare deelen van m’n lichaam te draaien, te zwaaien, te wenken, te zwenken — en later, in ’t water, bij ’t bezeten geschiet en gekolk der godswonderlijke visch-variaties rond de electrische lampen, zou ’k iets meer van Rijk’s paradoxaal-klinkende spraak-theorie begrijpen....
’k Bleef dineeren. Zij deden dat om zeven uur.
’n Ezel stoot zich niet tweemaal aan denzelfden steen-des-aanstoots — verstandelijke overweging die ons helaas niet met moedermelk in wordt gegeven — weshalve ik ditmaal neen zeide, toen ze vroegen ,,of ’k al gegeten had?”
Met geeuwhonger toekijken wenschte ’k niet nog eens. Ruth en Wanda laadden m’n bord vol, me ’r op attent makend dat je met ’t masker voor, noch eten, noch drinken kon — ik kauwde met ’t gruwelijk gevoel van ’n mensch met dichtgegroeide keel, spoelde iederen hap met schaamteloos-veel water.
Drie drukkende dingen worgden m’n strot: de zenuw -obsessie, nu ’t uur om door ’t ijzeren kelderrooster af te dalen met pijndoende klokketikken naderde — de angst of ’k ter hoogte van hun uitnemende tafelmanieren kreeftenvork etc. foutloos hanteerde — de protes-teerende bezwaren van m’n maag tegen spijzen, die zij in onwetendheid gastvrijheid poogde te weigeren.
’n Kanarievogel zet men geen gebraden kip, ’n goud-visch geen maanzaad, ’n poes geen witten wijn,’n leeuw geen botjes en sprot — ’n boekhoudertje, aan over-daad-van-buitengewoon-veel aardappelen gewend, onder meer geen kaviaar, versche kreeft, camembert, voor.
Naar de keuze hunner gerechten te oordeelen, moesten
75