Asjeblief, overtuig je, vriend!....”
Den brandenden lucifer waarmee-ie z’n pijp wou opsteken hield-ie boven ’t bad. En aller-verrassendst sloegen zwakke knetterinkjes boven ’t strubbelend, door Cresus onderstoeid water.
Ik knikte bewonderend, zonder ’r ’n jota van te begrijpen.
’t Leek ’t een of ander goocheltoertje — ’n grappige hansworsterij....
Op dit gebied had-ie me onvoorwaardelijk alles op den mouw kunnen spelden1) — tot dien dag was scheikunde ’n klank, waarvan ’k uitsluitend de Fransche vertaling kende.
Maar dit had-ie bereikt: ik capituleerde. Met vlag en wimpel
Waar ik bij stond had de eenoogige dog meer dan ’n half uur onder water tierig geleefd.
De mysterie van die weken kreeg ’n bekoorlijk-avon-tuurlijken dageraad.
En alle meerdere vragen waren voor mij, als leek, verder overbodig, misplaatst.
Had ’k ooit m’n hoofd over ’t telefoneeren op ’t kantoor van m’n patroon gebroken? 2) Ooit op ’t telegraafbureau geïnformeerd hoe ’t met de koperen tik-instru-menten, die dépêches brachten en verzonden toeging? Maakte ’k me moeilijk als de stoommachine van de tram me meenam?
Waarom dan hier finesses te willen weten — waar ’k zag dat ’t kon?
69
1
) Lukt dat zoo makkelijk — ’t spelden op ’n mouw? Waarom niet op ’n broekspijp?
2
) „....M’n hoofd gebroken”.... Zonderling. Oostersche pathos!
E. de W.