pannetje te leen verzoekend....
En na elk zoo’n beleefdheids- of huishoudelijk bezoek, moest ’k den ouwen man, wien ’k met de dolste eeden bad bezworen, dat ’t hangslot niét van de deur was geweest, opnieuw kalmeeren. Bij Rijkaard Rijk’s stem werden z’n pupillen al grooter....
Een morgen, in Juli, met inkoopen van den kruidenier thuiskomend, maakten ze in de keuken ’n kabaal of ’r iemand gekeeld werd.
Daar ze zelfs niet zoo welwillend waren geweest de deur te sluiten, veroorloofde ’k me bij den kier de opmerking dat ’t ’n tikje minder luidruchtig kon,
,,Je grootvader is uit!”, lachte Ruth, even ’t lawaai van twee tegen mekaar klepperende deksels onderbrekend (ze zat als ’n kwajongen boven op de aanrecht).
„Is grootva....?”, zei ’k in ’n vraagtoon, die ’t bij de geboorte onvoorspoedig bestierf.
Naast de keukentafel stond ’n badkuip, boordevol water, waarin ze bezig waren Cresus, den bloeddog, te verdrinken.
’k Zag met „een oogopslag” dat de tandelooze stumper ’n stevige kei aan z’n nek had en vervaarlijk spartelde om los te raken, — ’k zag met dienzelfden „oogopslag” hoe Wanda ’n zinken trechter als trompet of piston had gebruikt, — hoe Rijkaard met Turksch-gekruiste beenen kalm op den tegelgrond ’n pijp zat te lurken.
Bestialer, vuiler, gevoelloozer kon ’t niet.... ’n goedi-gen hond baldadig — met spektakel en ketelmuziek af te maken!
„Foei schaam u!”, riep ’k, de kruidenierswaren zoo onbedachtzaam op tafel smakkend, dat de gezamen
63