genoegen in scheppen lieden met de minste hoeveelheid daad ’t grootste quantum voornemen in de glimmende oogballen te storten en daarentegen rakkers van kerels ’t masker van willooze slaperigheid te schenken.... — Napoléon — ik) — van ’n aan bluffende fantasie verslaafde — ’n bedrieger óf ’n genie. Die veel-bewogen avond wist ’k ;m nog niet te deter-mineeren — later, toen Wanda me (niet Ruth!) z’n levensloop vertelde — hoe z’n voor niets terugdeinzende fantasie ’m sinds z’n studenten-j aren achter de tralies had geholpen (met tijdelijk verlies van burgerrechten en eer) — hoe-ie als jongen op de lagere school ’n reis om de wereld was begonnen en ’t gymnasium ’n week in den steek had gelaten om met ’n reizend circus als paardrijder mee te trekken — hoe-ie, van alle markten thuis, detective-geschiedenissen gedicht en ’n serum tegen ’n ongeneeslijke ziekte had ontdekt — hoe-ie tooneelspeler en ingénieur was geweest — met DonQuichotedelaMancha dweepte en Z o 1 a ’n suffen bandiet vond — hoe-ie eerst in ons spookhuis-aan-de-haven tot rust kwam.... — later, toen ’k dat en nog veel meer wist, zag ’k ’t kom-plete beeld van den genialen phantast.
„Nu — zijn we ’t ééns, jongmensch?”, vroeg-ie, de stevige hand uitstrekkend.
„Ach ja”, zei ’k, niet tegen zooveel fluïde bestand: „als ik dan óók maar ’ns op zoo’n tochtje door onzen kelder naar den bodem van de zee mee mag.... Ik zal zwijgen....”
En ’k grinnikte. Voorbarig.
59