„De Wilde”, zei-ie (in de oude romans geschiedde zulks sissend)....: „we zullen andere en meer comfortabele kamers nemen — maar dan smijt je je fortuin weg — en de Talisman krijg je nóóit te zien....”
„De Talisman.... de Talisman....”, bauwde ’k met dooie lippen na: „....wélke talisman?”
„De Amerikaansche driemaster, die met je vader en moeder en wie weet hoeveel koppen vergaan is....”
„In de buurt van de haven”, fluisterde Ruth, om m’n voortreffelijk geheugen op te frisschen.
Met de snelheid der gedachte (die inderdaad sneller dan de bliksem is — bij heldere lieden en in benepen situaties) overwoog ik, dat èn vader èn aanbiddelijke dochter ’n slag van den molen te pakken hadden *) — dat men iemand geen lokaas van ’n voor twintig jaar gezonken driemaster voorzet — dat de gezwollen fantasie van den breed-geschouderden heer even onevenwichtig als z’n lachbui werd — dat ’t minder geoorloofd was ’r m’n verdronken ouders bij de haren bij te sleepen2) — dat....
Maar toch — en dusdanig besmettelijk werkt met overtuiging gelanceerde warhoofderij — de enkele n a a m van het schip, waarmee vader als zeeman en moeder als stewardess buitengaats waren gebleven — die honderd maal gehoorde ongeluksnaam, be-stuipte me op dat oogenblik met ’n gevoel van felste huivering, aan alle jeugdfoltering in opgehitst duister gelijkwaardig.
a) Een ongemotiveerde polderland-expressie.
2) Ziedaar wederom een dier zonderlinge uitdrukkingen, die mij de haren te berge.... etc. Om niet langdradig te worden (lang-d r a d i g, hum!) ga ’k ’r niet dieper op in. Ik sleepte nog nimmer bij de haren. Allerminst ’n dóóde.
56