„Dat draag ’k meer bij me — we wonen zoo eenzaam”, lei ik met compromitteerend gedwaal van m’n oogen uit.
Rond z’n robusten neus ontstond ’n relletje van moei-lijk-bedwongen lachtrekken.
Zich bedaard bukkend raapte-ie ’t moordtuig op, spanden den haan (naar ik mij fantaseerde om ’t werk te onderzoeken) — maar nog vóór-ie een naderen, afkeurenden klank had geuit, werd ik door m’n hee-sche opmerking, of-ie in Godsnaam voorzichtig wilde zijn, de oorzaak van ’n fataal intermezzo èn z’n zoo-veelste lach-explosie.
De revolver viel op den grond — de haan veerde dicht
— en ditmaal dreunde alles in de kamer — ’n knal
— ’n bons — ’n damp — of de bliksem in was geslagen.
Dat gierde consternatie naar alle zijden.
Ruth, Wanda, Cresus bewogen zich in den kruitdamp
— Ruth gilde woest, meenend dat ’r iets met den op den grond schuddebollenden Rijk was gebeurd — Wanda bukte zich doodsbleek — Cresus blafte verwoed tegen den narookenden revol verloop.
Ik, halfwege uit m’n broek, bleef de eerste minuten zoo verlamd van schrik, dat ’k niet spreken kon.
„Die idioot!”, verklaarde Rijk, toen-ie weer op adem was gekomen: „heeft me ’n beroerte bezorgd! Is dat ’n zot schepsel, hahaha!”
Hij lachte nog eens bulderend — ik, den damp snuivend, keek in de meisjes-slaapkamer, waarvan Ruth de deur open gelaten had.
In een der bedden sliep Hermione Thérèse — zelfs bij dat spektakel niet wakker geworden....
185