te waardeeren bedoeling mij althans voor een redbaar deel uit de klem der ongenoegelijke situatie te helpen. „Wat wou jij weten, ventje?”, sprak de flibustier met de oude meerderheid en met eene droogte en afgemetenheid, die het halve woord, dat den goeden verstaander verzadigt, ruimschoots vervingen.
„Of de vader en de grootmoeder van het meisje nog niet hier zijn geweest”, antwoordde ’k in den gansche-lijk anders en gematigden toon, dien men bij redelijke onderwerpen aan pleegt te slaan.
Zelfs met een dolk tusschen de tanden en een twaalf-loops-revolver in iedere hand, was ’k niets bij ’t fijn-gesmeede geweld in de oogen van dien man. „Waarom concentreert zich jouw voortreffelijke aandacht in het bijzonder in die richting?”, vroeg-ie met ’n buitensporig lachje.
„Omdat — omdat....”, zette ’k met ’n volledige ontbinding mijner gezamenlijke gedachten in.
De boute, welgeharnaste, onverveerde stoet vragen waarmee ’k hem zou hebben bestormd (zoo hij Wan-da’s oogen en niet de zijne hadde bezeten) — de stoet met ’t vaandel: „....Heeft u’t briefje bezorgd?” in de vervaarlijke voorhoede, holde als een kudde schapen bij het naderen eens honds....
Ja, het gewerd mijzelven tot verwondering, dat één in de verklitte achterhoede het nog aandurfde, voor-noemd tweemaal „omdat” door een onzinnig: „nou zoomaar, meneer!” te doen gezellen.
„Wanneer jij op informaties uitgaat”, hernam de kleine, gespierde reus en de gromming van z’n wenkbrauwen groeide tot een angstwekkend gestekel: „dan heb jij dat achter mijn rug te laten! Begrepen? Jij bevalt me maar half, kereltje. En je moest me nu wel
181