Wanneer Rijk inderdaad ’t briefje van de geredde binnen ’t uur aan ’t „Hof van Holland” bezorgt, overwoog ik, zal de vader na ’n kwartier aanschellen.
Je wacht niet tot den volgenden dag, om een uit haar graf opgestaan kind te omhelzen.
Het lag dus voor de hand, dat ik èn ’t schrijven èn Rijk’s belofte (om niet verder de uitdrukking van z’n oogen te analyseeren) uitermate wantrouwde, en dat ’k, toen hij vroolijk om acht uur uit ’t dorp terugkeerde, z’n verzekering, dat alles in orde was, onder reserve aanvaardde.
Hoe later ’t werd, hoe meer de overtuiging dat-ie ’t briefje verdonkeremaand had, me kwelde.
Er kwam bij (ik biecht rondborstig) dat ik me voor de beloofde som, die voor mij een kapitaal vertegenwoordigde, danig interesseerde.
Loog Rijkaard Rijk (en dat dééd-ie) dan speelde hij ’n verraders-rol tegenover ’n familie in diepste ellende — loog-ie niet, dan brak-ie als geslepen marqué z’n belofte om geen redder te willen uithangen — en werd-ie mijn „nevenboeier” in zake de premie der minimum 5000 francs!
’t Een met het ander gecombineerd veroorzaakte dat ik op heete kolen zat (o beeldspraak! —*), terwijl Rijk met eene benijdenswaardige gemoeds-lenigheid van het nog nooit door mij betreden „laboratorium” naar den kelder heen en weer bewoog, om de duikerspakken voor den nieuwen tocht in gereedheid te brengen.
1) „Ik zat op heete kolen” — wartaal! Nooit heeft eenig sterveling dezelve be-zeten. Waarom dan het ingekankerd gebruik die-zer uitdrukking? Ware het niet evenredig-juister te zeggen: „ik zat op een pas door een ander verlaten warmen stoer. Immers dit komt veelvuldig voor, is ten zeerste ontstemmend en verplicht ons onrustig op te staan, tenzij wij zenuw-loos leven.
178