menschelijk en braaf is, en de daad van ’t waarachtig helpen ’n excesse wordt, waaraan weinigen zich de vingers verbranden — werkelijkheid die geen tranen verdrciagt.
Er zijn veel menschen, die bij ’t lezen van ’n roman hunnen neus snuiten, achter hunnen zakdoek schreien — weinig die door dagelijksche realiteit van gebroken harten (in de buurt), ellende en verdriet (in de buurt), moord en doodslag (in de buurt), stille droefenis (in de buurt) enz. tot tranen geschokt worden.
Wanneer je van iemand léést die van vier-hoog uit ’t raam is gevallen, kun je ’n traan pinken — bij ’t zien van ’t geval, van de narigheid en akeligheid, ween je zelden.
’n Juffrouw van verdachte zeden of ’n dief zijn alleen interessant in ’n boek. Niet van dichtbij.
’n Ander moet ’n kip voor je slachten, ’n ander moet je ’n moord in kleuren en geuren vertellen, ’n ander moet je door z’n smart en tranen meegevoel bezorgen.
Ik huilde bij t zeer suggestieve leed der twee vreemdelingen, mij zelven daarbij voor den mal houdend, daar er van een waarachtig doode vooralsnog geen sprake kon zijn.
De eenige die buiten alle aandoening bleef, was de vink, wiens hatelijk-schetterend geluid zoodanig met den toestand disharmonieerde, dat ik hem door ’t smijten van m’n pet op z’n kooi acute zwijge-nis oplei.
,, Je vous remercie”, zei de heer met den zwarten baard, die ’t scheen opgelet te hebben: „c’est bien gentil fa.... (doch laat mij in mijne moedertaal vervolgen, hetgeen voor u en mij makkelijker is).... En wees nu zoo vrien
170