Ik verwenschte den man, die er behagen in schepte mij hardop te beleedigen (zonder waarneembare stemverheffing mijnerzijds) en was reeds geneigd onverrich-terzake huiswaarts te keeren, toen de sluiswachter de deur van ’t huisje opensmeet en vroeg of ’r iemand was, die Framsch verstond.
„Ik!”, riep ’k, tegelijk ’n kleur krijgend, omdat die twéé letters m e in ’t centrum der vierkante monden en onwelwillende oogen schoven.
„Kom jij ’r dan in, De Wilde!”, wenkte de man — en ’n paar seconden later bevond ’k me in de kleine ruimte, waar de automatisch-registreerende naald van hoog - en laag-water met ’n roode slingerlijn de ruitjes van den papierrol beschreef, waar ’n blankgeschuurde tafel en ’n matten stoel stonden, en waar ’n barometer naast ’n kooi met ’n schelfluitenden vink hing.
Ik weet wel dat het meer pas heeft eerst de personen en vervolgens de voorwerpen aan te duiden, maar ’k raakte zoo ondersteboven door ’t gesnik van ’n oude dame, die met ’r spierwit hoofd op ’t tafeltje lag en door ’t krampachtig schudden van ’n mannerug, dat ’k bot naar de naald en ’t wiegelend beweeg der roode stift bleef kijken.
„Hier is iemand die parlee francee, meneer!”, zei de sluiswachter, den mannerug bekloppend.
’n Heer met ’n zwarten baard, ’n doodsbleek gezicht en roodbehuilde oogen, draaide zich om.
„Vous parlez francais?”, vroeg-ie, zelf met’n accent. „Ja, meneer”, antwoordde ’k.
„Goddank dat ’k tenminste met iémand spreken kan!”, riep-ie: „....kan ’r ’n rijtuig voor m’n moeder besteld worden — en kan er dadelijk ’n telegram worden bezorgd?”
168