zelfde conclusie als Rijk. ’k Was stom geweest — liep niet ’t minste gevaar, ’t Zou hoogstens na jaren op ’t dorp ’n wonder heeten, dat ’n bankbiljet nog denzelf-den morgen aangespoeld was....
In de keuken at ’k, voor ontbijt, de attentie van benee — ’n kouwe kalfskotelet met in vet gestolte aardappelen — zette water op, ging uit om brood te halen — riep grootvader — loog ’m voor dat ’k ’n week vrijaf had gekregen — en de rest van den dag zat ’k bij de Rijken in de voorkamer.
De flibustier had ’n zeldzaam genoegelijke bui, gaf me te kennen, dat ’k me over ’t ongeval met m’n patroon hoegenaamd niet ongerust behoefde te maken, dat hij met genoegen bereid was ’n jaar huur vooruit te betalen en dat ’t met ’t duiken wel allerongelukkigst moest loopen, wilde ’k ’r ’t bedelloon van vier-honderd-vijf-tig-gulden niet honderdvoudig mee verdienen.
Ruth was erg lief. Eenmaal hield ze m’n hand vast — eenmaal leunde ze op m’n mageren schouder. Wanda stopte kousen. Cresus sliep met z’n snoet op m’n schoot — kortom ’t werd met den fluitend-gierenden wind buiten — tegen den avond was de stormbal ge-heschen — van ’n kalme, degelijke, bezonken, veilige huiselijkheid, die je naar geen twééde avontuurlijk uitstapje tusschen wrakken en pokken deed verlangen.
Rijk, met ’t gesnuif van ’n raspaard bij iederen orkaan-stoot opkijkend, zat z’n vervloekten catalogus van vergane schepen te doorbladeren (O, dat afstootend plakboek met berichten van Lloyds en internationale krantenknipsels!) — toen ’r gescheld werd.
Op de stoep stond de brigadier, de nieuwe, de dienstdoender.
136