DAGERAAD
DERDE TOONEEL DE VORIGEN LUKAS GONDA
LUKAS
Ja, ja, ik heb ze en ik zweet er van!
(hij Jachlt uitbundig, een weinig aangeschoten, zónder dronken te zijn)
Dat is geen dracht, het hooge bergpad op!
Mijn schouders schrijnen van het zware juk,
Waaraan de pijpen met de bundels van Mijn Zondagsbroek hangen in konterwicht!
(op den linkerzak wijzend) Hier zijn vijf honderd rijders opgestouwd,
(den rechterzak bedoelend) En daar de andre helft, min zeventien,
Die 'k hier en daar — aan wie: ik weet het niet,
Heb rond en uitgedeeld, voor z ij er was!
Nou trekt de linkerbroekzak, bij mijn hart,
Den rechterzak tegen mijn lever op,
Dat-ie 'r droog van wordt en ‘k drinken mot,
Enkel om ballast voor de goeie zij!
(lacht onwezenlijk) Kijk jij, Raket, je zakken ook maar na:
Jij hinkt, omdat de eene kant te zwaar (lacht)
RAKET (vroolijk-meelachend)
Ik hink, omdat 'k aan deze zij méér denk —
En wat ik denk voor d’ouwen dag bewaar!
GONDA
Voor d’ouwen dag bewaar!.... Dat is het juist!
Lukas, geef op het geld. ... Jij strooit er mee!
Hij grabbelt met z’n vingers in z*n zak,
Leent hier, leent daar — of er geen eind aan komt! Aan Abraham — die met ’t eene oog....
LUKAS
Is één oog óók geen spiegel van een ziel?
GONDA
... .Schenkt-ie brooddronken gouden rijders weg! Aan Markus, dien geslepen bedelaar,
Den dagdief met de lamme linkerhand,
76