m’n moeder hebben me gekust — nooit iemand anders... En dan... En dan...
Regent. En dan!
Droomelot. Hoe kan ’k iemand kussen, als ’n — als ’n vriend — die van mijn vader is de ergste vijand..
Regent. Dat ben ik niét —als jij ’t niet wil!
Droomelot. (hem aanziend) Heb ik dat in mijn macht?
Regent. Jij kan me laten kruipen door je lach en door je witte tanden! Wat sla je nu je wimpers neer? Ben ik zoo leelijk, Droomelot ? Heb ik ’n bochel of ’n horrelvoet ?
Droomelot. (weer angstig tegen de tafel) Ik kan niet in jouw oogen zien!
Regent, (bedwongen) Kun je dat niet?
Droomelot. Ik kan ’t niet!
Regent. Ook niet als ’k goud en paarlen om je jonge schoeren hang ? Ook niet als ’k hèm laat gaan, wat ’k gister en eergister telkens weer beloofde?... (met geweld haar handen vattend) ’k Heb al die nachten in ’n koorts geleefd en ’t hijgen van je borsten zoo gedroomd, als toen dien eersten dag, toen jij ze schutte met je kouwe handjes!
215