2de Wachter. Ik zag je springen!
Sero. Dat heb je goed gezien: ik sprong twee erwten na, die ’t verdraaiden bij hun soort te blijven! (getik boven).
2de Wachter. Zoo! Zoo! Heb jij daarvoor de tafel wéér verschoven?
Sero. Begrijp ’k niet! Die tafel danst — ’r is ’n klopgeest boven!
2de Wachter, (wipt op de tafel, ziet de spleet) Ha-ha! Was jij ’t die met erwten smeet? (springt omlaag).
Sero. Ik zweer je, vrind...
2de Wachter (hem achteruit smijtend). Ik ben je vrind niet, schobbejak, en als ’t niet uit is met je streken, sla ik je stomme hersens in! Dat flik je me geen tweeden keer! De tafel gaat ’r uit! (draagt haar heen) Ik blief niet telkens bij je deur te komen kijken! (smijt Sero, die op den stoel is gaan zitten op den grond)... Hier met je stoel! Je doet’t anders weer! (geeft hem een schop) En opgeschoten met je erwten! Of ’k trap je valsche ribben stuk!
Sero. (pijnlijk) M’n valsche zitten lager, vrind! (hij sorteert. De wachter kijkt even toe, gaat met stoel weg)... Dat is (wrijft zich de borst) ’n proletariër met onderlegde zolen en ’n beenig hoofd! Wat moet die man ’n ijvrig en ’n nuttig christen wezen! (staat op, zet zich op de baal — sorteert).
212