wat weer ontstaat uit dankbare verbeelding!’t Eene sprookje rijpt, ’t andre gaat... Wie weet wat jij weer weten zal en komenden na jou! Wie weet wat heiligs groeien kan, als iéder tijd krijgt om te denken en iéder tijd de wonderen te zien? Wie leeft? Wie heeft geleefd? Wie leeft zich uit in droomen, weet-begeerten? Wie, wie, m’n kind?
Droomelot. Dat weet ’k niet...
Sero. Ha-ha-ha, dat angstige gezichtje! De pater heeft gelijk: jij zal nooit wakker worden! „Ik draag je voor voor straf!” En ook van mij krijg jeteleeren! Ha-ha-ha! Stil!... Stil!... Ik hoor twee zolen en twee hakken bij de trap! (werpt pakje door spleet) Pak aan! En pas ’r op! Als ik hier blijf.. .
Droomelot. Je blijft hier niet!
Sero. Stil! Stil! Dan geef je dat aan onze vrienden! En als de katechismus je verveelt, leer dan mijn kraam, mijn rijmsel en mijn afscheidsgroet van buiten! Dan wordt ’t niet gevonden en jij draagt 't mee! (hij springt van de tafel, sorteert — zij raapt het pakje op).
ZEVENDE TOONEEL.
De vorigen, 2de Wachter.
2de Wachter. Wat doe jij daar?
Sero. Werken in ’t zweet mijns aanschijns, vriend!
211