Soldenier. Dat zou je, ha-ha-ha!
Sero. (weer op de bank)... Hé!... Wel ’twonder! Praat jij... Dürf jij praten ?...
Soldenier. Waarom zou ’k dat niet durven ?
Sero. Ja, waarom zou je ’t niet — jij ziet beter dan ik of ’r geen derde-met-gezag in de buurt is! Gewapende macht, gewapende macht, nou heb ’k in deze veilige behuizing nog maar één wensch! Neem een spons, vul die met edik, steek ze op een rietstok of op je schoudergeweer, en hou ’r door de tralies dezer leeuwenkooi!
Soldenier, (bot)... Wat wil je ?... Wat mot je?
Sero. Water.
Soldenier. Mag niet.
Sero. Weet je dat zeker ?
Soldenier. Zoo zeker als tweemaal twee vier...
Sero. Da’s lang niet zeker, vriend — vriend, als ’k je niet voor de tweede maal beleedig! — tweemaal twee lasteraars zijn méér dan vier, zijn ontelbaar! — tweemaal twee halve zijn twee hééle, hahaha ! — en tweemaal twee vlooien vóél je als, als...
Soldenier. Als ’n dozijn, hahaha! Daar, drink uit m’n flesch, grappenmaker!
130