Sero. (de veldflesch door de tralies aannemend). Dank je, barmhartige ! (drinkt gulzig)... Hè! Hè! Dat kan jouw en mijn Heiland, bij de fontein Jacob’s in ’t land Samarië, niet beter gesmaakt hebben !... (drinkt nog eens)... Hè !... ’t Was alles hierbinnen aan ’tverdorren... (drinkt)... Hè!... Jij ben ’n — ’n — ’n christen... Daar... Da’s de gróótste onderscheiding !...
Soldenier. Stop ! Stop ! Laat ’r voor mij nog wat in!
Sero. (de flesch ondersteboven houdend)... Te laat! Had je éven vroeger dienen te zeggen... (den mond der flesch met 'n goren lap drogend)... Zoo, kameraad — dat ’s hèt voorbehoedmiddel tegen puisten!... Dank je!
Soldenier, (de flesch terugnemend)... Haal jou de duivel!
Sero. En als-ie ’tdeed — als-ie mij voor z’n kudde lustte — zou jij me lèten halen ? En bèn ’k al niet gehaald door twee van z’n rakkers met knuisten als nijptangen? Hahaha! Hahaha! {De eene hand door de tralies stekend). Ziet m’n pols ’r niet uit, of bloedzuigers ’r horlepiepten ? Hahaha!
Soldenier. Heb je gestolen ? (zei zich op de kruk).
Sero. Gestolen, néé. Ja toch: den dag!
Soldenier. De dag?
131