Droomelot. De zonde die men erft...
Pater. Heel goed! Heb je de zevende geleerd ? (zij knikt). Wanneer, wanneer kwam de Verlosser? (Sero is, na door 't deurgat gekeken te hebben, wederom op de tafel gesprongen).
Droomelot. Dat weet ik niet...
Pater. Weet je dat niet! Weet je dat niet ? Lees op en weet ’t morgen wel!
Droomelot. „Omstreeks vier duizend jaar na Adam’s zonde is hij gekomen”...
Pater. Wie ?
Droomelot. Onze Verlosser...
Pater, (legt de hand op ’t boek, om haar het lezen te beletten). Kon dan de mensch zichzelven niet verlossen ?
Droomelot. (aarzelend)... Vader zegt ja...
Pater. Domine ne statuas illis hoe peccatum! Reken
hun deze zonden niet toe! (hejtig). Ik vraag niet
wat ’n loochenaar van God, die van geen zieleheil
wil weten, jou in z’n domheid zegt! (stapt driftig
naar de deur, beklopt die) En als je morgen weer te droomen en te slapen zit, draag ik je voor voor straf! (heftiger) Al moet ’t met geweld, geweld:
204