Pater. Jouw vader moest gehangen worden!
Sero. Gehangen ook? Dat wordt ’n erfelijke ziekte
— ’k ben zwaar belast! (luistert verschrikt naar geluid op de gang, wipt van den bijbel, hervat het sorteeren)
Droomelot. (is schreiend bij de tafel gaan zitten) Moet hij — moet hij gehangen worden? Is-ie zóó slecht ?
Pater. Of-ie zoo slecht is? Nog tienmaal slechter en doortrapter dan je moeder! ’t Zijn allebei, maar hij ’t willigst en ’t gehoorzaamst: slaven des Duivels, die op den oordeelsdag, wanneer de Heer verschijnt, om levenden en dooden saam te richten, in eeuw’ge straffen zullen ondergaan. En jij? Denk aan ’t uur, als heel de wereld in vuur en vlammen zal verdwijnen !
Droomelot. (angstig) In vuur en vlammen?
Pater. Ook jij ben in de macht des Duivels, van Bëlzebub!
Droomelot. ’k Heb zooveel nachten niet geslapen uit angst voor wat u me gezegd — van God en Dood
— en van den Satan — en wat Hier-namaals komt...
Pater. Dat is je slecht geweten!
Droomelot. Wie is dan God — en waar is-ie, Eerwaarde?
Pater. Dat leer ik je, als je in ons gelooft! Sla op je boek... De zesde les was van...
203