Pater. Van den Kwadè! (het geklop stopt)
Droomelot. En van den kwade. Amen! (bij het slot is Sero, al dien tijd door den wachter, die voor de geopende deur heen-en-weer wandelde, in bedwang gehouden, op de tafel gewipt, nu de wachter de deur sluit.)
Pater. Amen! En nu de katechismus, kind. Waar is ’t boek, dat ik heb meegebracht?
Droomelot. Ligt op m’n bed.
Pater. Haal ’t hier — en leg dien ketting af — dien ketting met die vrouwspersoon! Dat is je zesmaal al gezeid!
Droomelot. (aarzelend den ketting loshakend) ’t Is... ’t Is...
Pater, ’t Is ’n lichtekooi — en lichtekooien zijn verdoemd!
Droomelot (af in slaapstee, keert met katechismus en zonder ketting terug) Wat is ’n lichtekooi, Eerwaarde ?
Pater, ’n Lichtekooi — ’n lichtekooi — dat is ’n vrouw, die zóó gezondigd heeft, zoo diep gezondigd, dat hel en vagevuur ’r wachten...
Droomelot. Gezondigd, hoe?
200