Droomelot. En geef ons — geef ons heden ’t daag-lijksch brood... (staart droomend voor zich uit).
Pater. Nu! Nu!
Droomelot. Ik dacht...
Pater, ’k Zeg je nog eens — en nu voor ’t laatst — men denkt niet met gevouwen handen!
Droomelot. ’k Heb eens ’n brood zien stelen, pater — en die man...
Pater. Die man, dat was ’n dief!... ’t Onze-Vader! En geen verder praten!
Droomelot. En geef ons heden ’t daaglijksch brood! En vergeef ons (stokt luisterend bij geklop boven) — en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij — gelijk ook wij vergeven... Dat is ’n moordenaar... Wat moet ’t vreeslijk zijn, Eerwaarde... (hijbeklapt ongeduldig de tafel)... Gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren... Amen!
Pater. Nee, nog niet amen! Hoe is’t slot? En leidt... En leidt...
Droomelot. En leidt ons niet in de verzoeking...
Pater. (haar helpend) Maar verlos ons...
Droomelot. Maar verlos ons van de kwade men-schen...
199