Sero. Oho, ’k begrijp... Je heb geknield en dacht dat ik de looze, list’ge Satan was... (een stilte — hij glimlacht smartelijk) Zijn 'r nog meer, m’n kind die hier mijn plaats innemen ? (zij schudt starend het hoofd). Of helpen andren óók ? (zij schrikt — ontkent). Je keek me vroeger aan, als je’n antwoord gaf... (zij blijft staren). Ik dwing je niet. Heb ik dat ooit gedaan ? Eer nieuwe vogels nieuwe nestjes bouwen, kies jij je eigen, vrijen weg — en ik blijf achter.
Droomelot. En — jij blijft achter!
Sero. Ik heb — ’t is niet de eerste maal, dat je t hoort — mijn vader aan een galg zien hangen, omdat-ie tot z’n laatste prachtig uur — de waarheid sprak, de waarheid die zoo simpel is en klaar en als ’t zonnelicht doorzichtig — de waarheid dat een mensche-rug in zórg gebogen de Schepping hóónt — de waarheid dat er niet gedood mag worden de vreugde die een elk aan groen en lucht en licht en blij-uit droomen heeft! Ik heb mijn vader aan een galg zien hangen, toen ik jouw jaren had — twee lange dagen tot de sneeuw een lijkwa om z’n schoudren spon en alle kinders naar die vreemde sneeuwpop keken, waarlangs de raven vlogen op en neer. Toen, Droomelot, heb ik mijn vingers opgestoken. Nou komt de beurt aan jou. Want ’t leven is een gaan van graf naar graf en altijd verder — en altijd opgewekt... Ik blijf hier in-gesloten, om wat ik erfde van m’n vader. Als jij den draad Iaat glippen, en met den vijand, d’ouwen vijand heult — heb ik misschien voor niets
195