Kommandant. Bijbel en schoonmaak saam ? Hoe doe jij dat, kornuit ?
Sero. ’ris geen tweede boek, meneer, dat meer tot schoonmaak port -r- dan dat, wanneer je ’t zoo aandachtig leest als ik!
Kommandant. (snuffelend). Ik ruik hier wat. Is hier gerookt ? Hou weg je handen van je rug! Recht voor je uit, en basta met je slinksche streken! Geen vuist! Ik wil je vingers zien! De tien — of ben jij misgeboren!
Sero. (laat het stompje vallen). Daar zijn de welschapen tien! (met het stompje sprekend). Had ik ’r twaalf gehad, dan had de aarde jóü niet aangetrokken !
Kommandant. Wie bracht dat hier?
Sero. Heb ’k in ’n hoek gevonden.
Kommandant. In welken hoek — ’r zijn ’r vier!
Sero. Ik heb ze nooit geteld, maar’t schijnt te kloppen — in een ’rvan.
Kommandant. We zullen zien wie ’t laatste lacht, m’n goed-geluimde vriend! En of jij niet te temmen ben! Bevalt ’t je zóó zeer — (Tweede Wachter brengt brood en water) dat eten op ’n vasten tijd, de regelmaat en de gelijkheid voor en achter — o, ja, dat zal ’t zijn!
186