Wachter, ’k Zou kunnen springen uit m’n vei, par-dieu!
Sero. Ha-ha-ha, dat is een sprong, die zelfs geen paling uit den nood helpt, kameraad!
Wachter. Jij ziet me hier voor ’t laatst — ik ben gesjeesd — ben aan den dijk gezet----
Sero. ’k Wou dat ik mèt jou op dien dijk mocht gaan!
Wachter. Is ’t geen schooiersstreek me zoo op staan-den voet, omdat ik diefstal rapporteer, ’t groote gat te wijzen? Is t niet ongehoord me uit m’n brood te trappen, om ’n onvertogen woord?... De heele maatschappij is rot!....
Sero. (spottend) Juist, Juist! Jij slaat den spijker op zijn harden kop! Ga zitten, maat. Jij wordt ’t zitten waard! (ordent de papieren, presenteert stoel, wipt zelf op tafel.)
Wachter. Ik rapporteer — begrijp nou goed, pardieu! — dat van ’t leer, waarvan ze schoenen snijden...
Sero. Voor de rakkers...
Wachter. Gestolen wordt...
Sero. Dat ’s dom!
177