(De Hopman wenkt in gaanderij. De twee rakkers schieten toe, terwijl de Soldenier Regina terugduwt) Verzetten zich, omdat ik raad ’n kruis te dragen! Blijven in opstand voor den hoogsten magistraat! Bedriegen, konklen, drijven saam’t span van ontucht! (nijdig tot Droomelot) Hier! Dichterbij! En geen on-noozle streken! Was jij — bij haar in dat bordeel?
Droomelot. In wat?
Regent. In dat bordeel?
Droomelot. Bordeel ? (aarzelend-onwetend') Nee.
Regent. Hoe dikwijls heb je ’r bezocht — die vrouw?
Droomelot. M’n moeder?
Regent, (kwaadaardig) Die vrouw, je moer — gaat mij dat aan! ’k Praat toch geen Spaansch! Hoe dikwijls was je bij ’r? (zij staat in angstige aarzeling bevreesd voor Sero’s glimlachend kijken)... Nu dan!
Droomelot (benepen, zonder iemand aan te zien) Dat was, geloof ’k ééns... (ziet vluchtig naar Sero).
Regent (woest) Eens! Eens in de kerk — eens in ’t bordeel — ’t blijft altijd eens! ’t Heele nest dat is bevuild! Hij heeft de waarheid in z’n schaduw — zij liegt — en zij, zij slaapt, maar liegt ’t hardst van allemaal! (tot Jus) Zijn klaar de stukken, Jus?
173