Droomelot. Altijd.
Regent. Mij aankijken! Niet die menschen! En ook niet liegen, droome-Droomelot! Altijd — dat is onmogelijk! Want voor ’n maand had jij je moeder niet gezien!
Droomelot. Dat had ’k wel en iedren dag — al was ’t niet dichtbij.
Regent. En iedre dag — hoe dan?
Droomelot. (haar medaljon bedoelend) Ik heb ’r hier gedragen.
Regent. Laat zien! Laat zien! {zij treedt dicht op hem toe, opent het medaljon, zonder den ketting los te maken. Hij neemt het in de handen) Ja, ja — dat kan ze zijn — ’t kan... (betast haar blooten boezem) Maar als je hier ’n kruisje droeg — in plaats van dat — dan zou — dan zou — wat? — wat?...
Droomelot (angstig-beschaamd achteruit wijkend, de handen in bescherming voor de borsten) Vader!
Sero. (door Hopman weerhouden) Verdoemde ploert!
Hopman. Terug!
Reoina. Als jij ’r n og eens aanraakt, jij...
Regent. Weg met dat wijf, weg met dien kerel! Weg!
172