us. Als jij destijds — destijds — voor zooveel jaar gescheiden was, dan was die vrouw geen moeder meer !
Regent. Maar Jus — dat wist-ie niet, dat was ’m onbekend ! Dat heeft-ie nooit gehoord! Nietwaar ? Nietwaar ?
Sero. Al was ik duizendmaal gescheiden: ’n moeder is, ’n moeder blijft — blijft — blijft. Dat ’s nóóit meer ongedaan te maken.
Regent. Niet ongedaan, jij goochelaar met woorden! Ook niet door overspel? Je Testament! Je boek met potloodstrepen!
Sero. Ook niet door overspel! Wat ook gebeurt: de vrouw die ’t kind geboren heeft, blijft moeder — blijft dè moeder. Draagt niet elkeen ’t merk, ’t moe-derteeken, waar de navelstreng doorsneden werd ?
Regent. Ha-ha-ha! Dat heeft verstand van alles — van staat, van kerk, van kreeft, van navelstreng! En laat z’n schoone slaapster met ’r droomen en ’r moederteeken naar snollen, sletten en d’r mansvolk loopen! (tot Regina) Dat was ’n kluifje voor jouw mond — hé, jij daar! Slaap je? Gaf de nacht te weinig rust, ha-ha ! — dat was ’n voorjaars-snoepje, wat? — om bij ’n deern van zeventien je móéder-plichten waar te nemen ! Als ik niet ingegrepen had — door jou en hem en ’t delikate kroost (drie tegelijk) van straat en bed te lichten — was dan vandaag
167