Regina. ... Een leeft.
Regent. ...Dat is jóüw dochter dus? (tot Sero) En ook de jóüwe? Verkies je niet te spreken?... Blijf je zwijgen ?...
Sero. Och, als ik zwijg, zal iedre steen ’t roepen! Ze is m’n vrouw...
Regent. En met jouw weten is die vrouw ’n lichtekooi — en laat je ’r hoereeren !...
Regina. ... Ik ben...
Regent. .. .Je ben hier om je mond te houen en te blijven zitten, als ik met andren praat! ... Jij!... Wist je dat? Déélde je soms de honingkoeken en pataten, die zij je huis indroeg — deelde je bed en beurs en lippen — lief en leed, ha-ha! Had jij de kas, de tucht, bij dat ontuchtig doen? Ging je door d’achterdeur, als vóór de klink gelicht werd door ’n klant? Hoorde je niets en zag je minder nog? En had je zoo bij winterdag twee warme voeten en ’n heet-gekruide maag?
Sero. (spottend) Misschien.
Regent. Misschien! Misschien! Waar heb jij van geleefd in al die jaren ?
Sero. Van manna en van lucht — èn — hoop doet leven!
158