(Hopman wenkt Rakker in gaanderij, die Regina heen voert).
Jus. Wil u...
Regent. Wil u... Wil u... Wil u... Als ik geen
haast heb, hol je of ’r brand is — en als ’k angstig
uitkijk waar je blijft, kruip je met looden ballen aan je beenen! Wat lach je nou ? Ik maak geen pret, ben niet jouw clown! (tot Sero, die weer met den rug naar de tralies zit) ... En jij! Ha-ha! Als jij niet weergaasch-rap de voorpui van je onbewoonbaar huis vertoont, zal ik je blaren laten zitten!
Sero. Ik warm m’n rug in ’t uitgezóchte zonnetje...
Regent (tot Hopman). Haal ’m ’r uit! Kun je’t alleen?
Hopman. Dat stuk karkas regeer ’k met twee vingers,
Excellentie! (tot Sero, dien hij uit de kooi trekt).
Toe, maak wat voort!
Sero. Dank u zeer! Ik wist wel dat Uw Excellentie haar kostbren tijd niet lang verspillen zou — en mij vóór ’t ongenoeglijk schemeruur weer op’s lands kei zou zetten.
Regent, {wenkend) Op die bank ! Halt! Halt! Heeft men zijn zakken onderzocht?
Hopman. Ik denk van ja...
150