Hopman. ... Geen vrouw — ’n lichtekooi, Uw Excellentie !
Regent. ... Is dan ’n lichtekooi ’n man ? Kom, kom! Jij blijft wel rustig zitten daar, ook zonder kussen in je rug, niet waar? Geweld bij vrouwtjes, hopman, onverschillig wat ze zijn, dat heeft geen pas — tenzij — tenzij je zwaar verliefd ben en ’t tor-teltje niet trekkebekken wil, ha-ha-ha! (let Sero op) ... Ha, onze vriend ! Wees welkom, welkom !
Sero. Dank u, Excellentie, ’t Zelfde. En nog meer.
Regent, ’t Is kostlijk weer vandaag, ’n Tikje warm, ’n beetje felle zon... (den schijn van 't venster bedoelend) ... Hindert je niet ?
Sero. Nee, nee. Integendeel. Waar licht is, is ook vreugd!
Regent. De schalk, de schalk! Dat blijft maar goed gemutst en welbespraakt! ’t Is zeldzaam, zeldzaam ! Ja, geniet ’r nog maar van. Wie weet hoe kort ’t duurt — een trapje lager houdt ’t op ...
Sero. De zon ...
Regent. ... De zon, de maan, de sterretjes — en wat de grappenmakers meer in dicht en rijm bezingen ... Heb je honger?
145