Rakker, (terwijl de Soldenier naar venster wijkt). Ik was — ik was gevallen, hopman...
Sero. Ja, ja — dat kan ’k getuigen — ’r zijn ’r meer gevallen hier...
Hopman. Mond gehouen allemaal! (tot Regina) Weg jij daar! (tot Rakker)) Wat had ik jou gelast ?
Rakker. Ik heb ’r minstens twintig keer gezeid (naar het linkerhok wijzend) daar in te gaan...
Regina. ... Dat liegt-ie.
Rakker. Lieg ik, Soldenier ?
Soldenier. Ik heb ’t gehoord.
Sero. Ha-ha-ha!
Hopman. Wel alle duivels, is dat hier ’n bende! Als jij nog even kikt, dan sla ’k je in de boeien!
Sero. O, mocht ’t niet?
Hopman. Nee — hier mag niks!
Sero. Niks is niet veel — maar als je ’t eenmaal weet genoeg.
Hopman. (tot Soldenier) Marsch ! Ingerukt! Daar in ’t wachtlokaal! En vlug! (tot Rakker) En jij, jij zal je uur onthouden... (Soldenier af).
143