door vader, moeder en door Qod (alleen de laatste is in leven !) — en heb me zelf niets van mijn manlijk schoons en leelijks toebedeeld, nochtoegewenscht! (zij keert zich driftig om, zet zich voor de taf el)... Goed zoo! Van achter zien we niet — geen kleur, geen schoen, geen hindernis, geen kushand en geen
judaslach De Satan voer in een der twaalf —
’t staat beschreven!
Regina. We zullen zien — wie ’t laatste lacht!
Sero. ’t Laatste lacht, wie ’t laatste leeft! Je blaast je lach uit als ’n kaars, mèt dat je laatste adem gaat!
Regina. Jij niet! Jij niet!
Sero. Ik niet?
Regina. Jij grijnst nog in je graf!
Sero. Als jij ’r op komt bidden zeker!
Rakker. Ha-ha-ha! Ja, ja — dié zijn getrouwd! ’t Klopt!
Soldenier. Wel selderju — dat hoor je van ’t spulle-volk, als ’t jaarmarkt is, niet beter! Kischt! Kischt!
Laat je niet plukken, meid!
Rakker. Vooruit! Toe dan, ha-ha-ha!’t Liep zoo lekker en gesmeerd! Leg je ’t af, Regien?
Regina. Ik wreek me wel — vandaag of morgen.
141