Als ik door éigen wil gevallen was,
En door zoo’n offer hèm geofferd had., •
’kWas voor ’nuur nog tot den dood bereid,
Uit vrees dat hij me ginds ontmoeten zou En me verwijten, dat ik hem verlost!
Nu is hij even ongerept als ik
Nu trek ik sterk en ongebogen uit
En zet als ’tmag en kan zijn arbeid voort...
En jou laat ’k niet meer los!
Regina. Ik tel niet mee !
Droomelot. Jij blijft bij mij... en ik, ik blijf bij jou!
Regina. Dan kan niet, kind!
Droomelot ’t Kan!
Regina. Ik ben melaatsch.
Droomelot. Melaatsch!
Regina. Ik ben gedoemd...
Droomelot. Door wie gedoemd?
Regina. Vraag ’t aan elke vrouw en ied’ren man — maar niet aan mij!
Droomelot. Ik vraag ’taan jou zélf — zooals mijn eigen kind eens vragen zal...
Regina. (worstelend) Ik ben... Ik ben...
242