Soldenier : (spottend) Ach kom! (staat van kruk op.) Wel, wel! En stonden daarvoor menschen stil ?
Sero. Ja, ja — vast meer dan duizend, mannen, vrouwen, kindren — ook soldaten ... ’t Was ’n lust ...
Soldenier : (spottend). Dat laat zich denken ! Hé! Hé! Wat ga je doen ?
Sero : (de schoenen buiten de traliedeur op den grond plaatsend). In geen weken hebben ze ’n beurt gehad. En als ’t Allerhoogst Gezag ’t acht in ’s lands belang, dan mag ’s Rijks werf voor zool en achterlappen zorgen! Let je goed op, gewapende macht?... Jij blijft me borg!... Schendt men mijn schoenwerk, schendt men mijn aangezicht.
Soldenier. Ach, ach, wat ’n gezwollen taal!
Sero. Ach, ach, wat ’n gezwollen voeten! Is ’twonder dat mijn kousen barsten ! ... (stilte). Ben jij al lang soldaat ? (stilte). O! Ik vraag of jij al lang met zoo’n ding op je schoeren door ’t leven marcheert? (stilte), O! Je schijnt je ’r voor te schamen dat je ’t niet zeggen durft! (stilte)... En dat kruis — waar heb je dat verdiend?
Soldenier. Man, vraag niet zooveel! Op ’t veld van eer, natuurlijk!
Sero. ’t Veld van eer...? Oho! (kijkt van het crucifix
133