Regina. Had ’t maar wel gedaan — en wel gekünd !... Ik ben zoo schand’lijk slecht...
Droomelot. Zoo slecht... ? Heb je dan meer — misdaan dan ik?... (Regina slaat de handen voor het gelaat) Wat heb jij dan misdaan?...
Regina. Vraagt ’t me niet, m’n kind...
Droomelot. ’k Dacht dat je net als ik — gedwongen was geweest.
Regina. Gedwongen word ik nog. ’r Is geen weg terug.
Droomelot. Geen weg terug — dat meen je niet... (op den divan knielend, achter Regina en de armen om haar heen vouwend).
Dat meen je niet en ’t is niet zoo!
’k Heb over jou, als ’k niet meer schreien kon, Die nachten, zoo gedacht en zoo je pijn En zorg geweten, zoo me voorgesteld Hoe jij gelejen heb, dat ik mezelf Verweet, dat ik geen dochter voor je was.
Dan nam ik, in ’t donker op mijn bed,
Den ketting, met ’t groote medaljon En draaide kreunend zoo de schakels rond,
Of ’k voor je bad en hield een rozenkrans En jij me in de verte hooren zou!
Jij heb wel schrik’lijk veel verdriet gehad? (Regina tracht Droomelot’s handen los te maken) Nee, laat mijn handen om jouw lieven hals.
Ik ben toch ook voor jou ’t kind geweest,
239