Waar ’k niet meer denk en tob, en niet meer vrees Dat ik m’n vadertje ontmoeten zal.
’kHoop dat-ie sterft, voor iemand ’m dat zegt...
Regent. Dat kan ’m niemand zeggen !
Droomelot. Iedereen! (divan en kleeden bedoelend).
Waar zooveel wachters dat en dat gezien,
Hoort ’t de heele stad eer ’t avond is
En eer ’t avond is, hoort hij ’took! (valt snikkend
[neer).
Regent. Hij hoort ’tniet en nóóit!
Droomelot. Hij weet 't al!
Regent.
En als-ie ’t weet, wat raakt dat mij — en jou! Druk een keer zélf je lippen op mijn mond En wee degeen die dan niet voor je buigt!
Droomelot: (in knielende houding, de oogengesloten) Ik zeg — ik zeg niet langer nee... Ik zal...
Regent. Je zult... ?
Droomelot. Ik zal je kussen op je mond...
Regent. Uit vrijen wil ?
Droomelot. Dankbaar — uit vrijen wil — als ’k dan voor goed vrij-uit mag gaan!
232