maak — dat kan ook zonder testament — en vrij van zegel, registratie! — vermaak m’n geest en ziel aan wie ’r bod op doet, rabijnen zelfs, pastoors en wie den geldzak kust! — vermaak m’n lichaam, huid en haar, ’t vet en ’t vleesch, aan jonge maatjes in jouw vak van wetenschap, die uit geen béter kringen krijgen ’t materiaal, om voor te snijden op de sectietafel... Vermaak! Vermaak! In ’t leven is de zotheid baas!...
Arts. De zotheid, zeg dat wel, vooral jouw zotteklap! Men maakt geen grappen, als men kan vermoeden. ..
Sero. ...Dat binnenkort ’t zeldzaam-groote hart ligt in ’n glazen huis met spiritus en met ’n varkens-blaze-dak!
Arts. ’t Is wel. Ik zwijg (bij de deur) ’k Zal je den priester sturen.
Sero. Waarom? Waartoe? Ik wil en geef geen absolutie! (De arts gaat schouder-ophalend af. Buiten wordt het spelend rumoer der kinderen sterker. Met de handen op den rug gevouwen, staart Sero eerst naar den schoorsteenval, vervolgens zonder le bewegen naar de richting van het geluid.)
’k Zou willen weten wat uit jullie groeit:
Ik ga en jullie komen pas den weg Geloopen die zoo wonderschoon kon zijn,
Als niet de modder hing aan eiken stap,
En elke nieuwe, jonge, vrije jeugd,
Weer in de óüwe leugens werd verstikt!
225