Open brief aan een dief (serie Heijermans' Camera)

Titel
Open brief aan een dief (serie Heijermans' Camera)

Jaar
1924

Overig
Heijermans' Camera

Pagina's
29



19

pas kwam. Buiten in den voorbeeldig-donkeren dorpsnacht stoeide de wind met de toppen der boomen en ’k zou fijntjes ingemaft zijn — iemand, die lak aan de upper ten van z’n maatschappelijke genooten heeft, kan zich de luxe van ’n gerust geweten vet-oorlöven — als de levens-dartele C u 1 e x niet telkens weer hardnekkig van me had willen próéven. Zij zong, haalde uit, tremoleerde met ’n paroxysme van muzikaliteit, om weer even later geniepig-verraderlijk te zwijgen. Dat laatste spande je zenuwen en je vergiste je niet, want telkens als ’t waarlijk stil in de kamer-ruimte werd, meende je ’n licht gesprik te voelen — de plek begon te jeuken, heviger te jeuken, geweldig te jeuken — en terwijl je de nagels in je vleesch dreef, om de infectie onredelijk te verergeren, nam de satansche, kleine vijandin ’r kans op ’n andre, bloot-gegeven plaats waar.

Ik ben, achtenswaardige Lezer, ’t tegendeel van ’n braaf man

— en verheug me in deze eerlijke zelftaxatie. In het algemeen, en mede in het bijzonder, acht ’k ’t wezen en ’t begrip der Braafheid gloeiend-verouderd en zoo iemand me in ’t zonnetje zou willen zetten met de loftuiting: „Falkland is ’n braaf mensch...” zou-ie me ’n rooden doek voorhouden. Indien er werkelijk „braafheid” op deze minderwaardige wereld bestaat — ze is in de laatste schoone jaren zoo inférieur gebleken, dat je nauwelijks de behoefte voelt haar uit te schelden! — indien „braafheid” geen bakerpraatje en geen ongezonde fictie is, wil je ’r liefst zoo weinig mogelijk van hooren en zien. ’n Sul, ’n in-’t-gareel-voortsjokkende, ’n zichtbaar-humane, ’n „weldoener”, ’n z’n-plichten-vervullende, ’n duider — hoe heet de gemeente verder?

— zijn zulke brave lieden, dat je je tracht te oefenen in meer-afwijkende en aanstoot gevende ondeugden. Vandaar — en dit zonder verderen omhaal — m’n vrees om in dit schetsboek de perverse aandoening te biechten, dat ik de Culex cantans op m’n woord niet kon dooden. Daar staat ’t. Zwart op wit. In ’n tijd van smakelijken moord en doodslag, anno 1918, in de maand Juli, lei ’n decadent auteurtje in z’n ledikant, en er was zulk een verwerpelijke aftakeling en erbarmelijke degeneratie in z’n ziel, dat-ie ’n bloeddorstig wezen, dat al eenige malen als ’n sluipmoordenaar in ’t nachtelijk donker (behoudens ’t klokje van

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.