13
Eelke. i
Hahaha! Hahaha!
Douwe. )
Sjoukje. Lache jullie maar —as je lacht blijf-ie gezond.
Eelke. Legge jullie in de buurt?
Sytske (Door ’t raam wijzend). As je links omslaat en weer rechts omslaat en niet op je neus slaat — ben je an boord.
Eelke. Dan zei ’k je nog wel is wat op je mond kenne fluistere — wat? — voor ’k na Duitschland ga.
Sytske. Ga jij na Duitschland? Ben je recht wijs!
Eelke. Ja, we gaan ’r end van de volgende week heen — ja! — Douwe is ’r meer geweest — niet Douwe?
Douwe (slecht pratend). Das glaube leg! — Maar ze koetere beroerd Duitsch in Duitschland, Moessen Sie geen Salz habe Joeffrou?
Sytske. Wat zeit-ie? Verhang je met je Duitsch, malle vent!
Douwe. Ja, lach maar — lassen Sie mieg maar gaan!
Sytske. Hahaha! Mieg? Mieg? Mieg da’s je