26
D e m e i d. Wanneer ’k 't laatst na de stad ben geweest?
Z ij. In ’t huis, in ons huis — druk 'k me zoo onduidelijk uit?
De meid. Eergister, Zondag.
Zij. Heb je toen de kamers gelucht?
De meid. Gelucht? Welke kamers? Alles was toch op slot!
Zij. Was meneer z’n kamer óók op slot!
De meid. Dat weet ’k niet! ’k Ben enkel na de kamer van mijn en na die van de juffrouw gegaan, omdat ons linnengoed...
Z ij (balt de vuisten). Zoo, zoo (een stilte). Katrien, draag jij ideaaltjes?
De mei d (niet begrijpend). Of rk wat?
Zij. Of je ideaaltjes draagt — ideaaltjes: golfjes... (uitbarstend). Mensch, praat 'k Spaansch, dat je me zoo onnoozel aankijkt!
De meid (wrevelig opstaand), 'k Zal maar denken, dat 't ’t weer is... (gaat naar de deur).
Zij (haar terugroepend). Katrien! (beminnelijk). Katrien, ’k ben geëchauffeerd, dat weet 'k, maar, maar... Katrien, draag jij zulke haarspelden?
D e m e i d (er een aannemend en ronddraaiend). Nee. Nóóit gedragen.
Z ij (smartelijk). Ik ook niet.
De meid (er zich een uit 't haar trekkend). Asjeblief. De mijne bennen glad.
Z ij (smartelijk). De mijne ook.
De meid. Nou, en?
Zij (met moeite). Nou, niets. Ga je gang...
De meid. Wor 'k daarvoor uit me werk gehaald? (naar de deur.)
Z ij (dringend). Dus je bent stellig niét in meneer's kamer geweest? Stellig niet?
D e m e i d. As mevrouw yt nou nög is vraagt, zeg ’k de dienst op! Wanneer d’r gestolen is, terwijl wij buiten bennen, blief ik d'r niet op te worden angezien!
Z ij. 'r Is niet gestolen, Katrien ... Daar praat ’k niet over ... Daar is geen sprake van... Ik heb... Nee, ga nou maar.. . 'k Ben nerveus... Zoo heet is ’t in geen maanden geweest, zoo afschuwelijk-drukkend... Heb je de nieuwe haringen bijtijds gekregen, en zet je je ze nog even in ’t water?