„Ik heb geen tranen gestort! Wie maakt u die onzin wijs!”
„Ik wil u nu zeker geen onaangename dingen zeggen”, zei Duporc, „maar u spreekt voor de tweede maal, en volkomen-nutteloos, ’n tikje onwaarheid! Ik stond toevallig vlak in uw buurt, en luisterde zonder bepaalde bedoeling, ofschoon mijn vak ’t vanzelf meebrengt, om geen speld en geen woord te verwaarlozen.... Heb ik me zo vergist? Wijlen uw vader zei: „Wat doe je somber, m’n kind De mensen zullen denken, dat we afscheid nemen .En u antwoordde: „Laten ze denken wat ze willen, als je in Godsnaam maar voorzichtig bent ” Toen
keek meneer Rondeel mij, als mede-luisterende, minder welwillend aan, lette ik alleen nog maar op, dat u die Jan Kikker achter de rug van uw verloofde, die de ene sigaret na de andere rookte, langer aankeek dan — laten wt zeggen: gebruikelijk is....”
„Nu zou ik u één ding willen verzoeken”, viel Clotilde kort en bondig, en zich in hooghartigheid terugtrekkend, uit: „om dit gesprek te staken. Ik ben, niettegenstaande m’n vermoeidheid en m’n zorgen, zo welwillend geweest u te ontvangen, maar ik weiger me aan ’n systeem van vragen en antwoorden te onderwerpen, dat in uw métier
usance schijnt te zijn ”
„Dat is ’t”, antwoordde hij kalmpjes: „maar die usance is in ieder geval verkieselijker dan ’t ongewone, dat ’n dochter de moordenaar van ’r vader sauveert.... ”
Die met berekening en sluipende verfijning toegediende grofheid trof. Met ’n volkomen-ongekunstelde verontwaardiging, en met ’n wild-doorvlammende kleur, die op slag de mooie Clotilde van ’r maakte, de „belle Clotilde”, die ook zonden iets te bezitten, honderd veroveringen zou hebben kunnen maken, sprong ze overeind, en schelde de huisknecht, om de bezoeker die deur te wijzen.
„Zoals u wilt”, zei Duporc, ’n buiging forcerend.
Maar ze had de schelknop nog niet aangeraakt, of de deur werd al beklopt, en de huisknecht kwam binnen.
„Excuseer”, zei-ie: „maar ik heb ’n dringend dienst-te-legram voor deze meneer. De beambte beneden, die stellig Wist dat meneer hier was, Wacht op het regu ”
„Mag ik?”, vroeg Duporc: „ze waren ’r van op de hoogte dat ik tussen 9 en 10 uur hier zou zijn. En ik zei u al dat
ik ’n dépêche wachtte ”
In de hoorbare stilte, terwijl Clotilde hem ingespannen-luisterend de rug toekeerde, zette-ie z’n handtekening, en wenkte de huisknecht heen te gaan.
„Ik had u toch duidelijk verzocht ”, praatte de dochter van Arthur Rondeel nerveus-vertoornd: „om me niet verder lastig te vallen....”
86