der kon binnendringen. Ik heb in mijn langjarige praktijk met heel wat ellendelingen kennis gemaakt, met ’n uitgezóchte collectie moordenaars en boeven, maar ik herinner me geen geval als dit, zulk ’n laaghartig voorbereide daad, waarbij je verstand letterlijk stil staat. De meest-geweten-loze schurk is dikwijls te verontschudigen, kan zich op dingen beroepen, die z’n schunnige daad rechtvaardigen. Deze jonge man van goede familie, met ’n traktements dat menigeen ’m zou benijden, is ’n roofdier, ’n driekwart-krankzinnige....”
Ze bewoog nauwelijks. Wat had ’t voor nut dat te zeggen----
„In elk geval”, vervolgde Duporc, die voelde dat hij niet de goede toon te pakken had: „ontloopt ’t individu de Justitie niet. Z’n signalement is, terwijl ik hier tegenover u zit, aan de hele wereld geseind. Ik verwacht ieder ogenblik ’n telegram, dat-ie gearresteerd is.... Mag ik nu m’n eerste onbescheiden en niet aangename vraag stellen: heeft deze Jan Kiker u vroeger ’t hof gemaakt?”
Ze werd ineens wakker, keek ’m met gekwelde ogen aan.
„Waarom vraagt u dat?”
„Omdat ik er m’n reden voor heb....”
„Dat staat toch in geen enkel verband met deze wanhopige ”
„Weet u dat zo zeker?”
„Volkomen zeker. ...”
„Met andere woorden: u erkent.. . ”
„Ik erken niets....”, viel ze hem in de rede: „en, hoe dan ook, moet ik u dringend verzoeken — zeker soort onderwerpen te mijden. Ik ben ziek, nerveus, en voel geen
lust u op alles antwoord te geven ”
„Ik vroeg alleen of hij u vroeger ’t hof heeft gemaakt”, hield Duporc voet bij stuk: „’t spreekt vanzelf, dat zulk ’n vraag voor u pijnlijk moet zijn, maar met ’n eenvoudig
ja of neen is u ’r van af ”
„En als ’k ja of neen zeg”, zei ze, de schemerlamp be-starend: „wat schiet u daar mee op?”
„Daar schiet ik in zoverre mee op”, lei hij uit: „dat m’n eerste indruk die van ’n wraak-motief was.... ”
„Ach kom, meneer Duporc, wie wreekt zich op die manier!”
„De praktijk leert ons, dat ’r dikwijls wraak genomen wordt op de meest onverklaarbare en ziekelijke manier, ’r Is wel bi*and gesticht door ’n dienstbode, aan wie verweten was, dat ze gesnoept had — en gemoord, zonder dadelijk-zichtbaar geweld, door de ene man, die jaloers op de andere was.... Hield hij van u, juffrouw Rondeel?. ... Ik bedoel: voor jaren?”
84