XI.
WAARIN CLOTILDE EEN HOOGHARTIGE ROL VERVULT, NATHAN DUPORC ENIGE NACHTELIJKE BEZOEKEN AFLEGT, BIJ MAANLICHT OP DE DAM EEN HEROÏSCHE KUITENFLIKKER SLAAT EN CONNIE VAN DE NOTARIS DE BRANDWEER ALARMEERT.
Toen Clotilde Rondeel, na de laatste herinneringen aan ’r vader voor zich op ’t schrijfbureau te hebben gelegd, de Inspecteur der Centrale Recherche eindelijk weer in de ogen keek, was ze nog bleker dan toen ze ’m in de deuropening tegemoet kwam.
„Ik dank u wel, meneer...aarzelde ze, om zich niet de naam te vergissen — ze had haast geen hoofd meer.
.. .Duporc!”, kwam hij haar te hulp.
„ Meneer Duporc”, voleindigde ze: „het is buiten-
gewoon-lief van u, dat zich nog laat in de avond de moeite gegeven heeft, mij die souvenirs te brengen.... Ik weet niet op welke manier ik u daarvoor m’n erkentelijkheid zal kunnen tonen....”
„Door me ’n paar inlichtingen te verstrekken, waarvan ik geen misbruik zal maken”, viel hij haar in de rede, en zonder de bepaalde bedoeling te hebben, fixeerde hij haar op de minder-correcte wijze van de beambte, die ’n onderzoek instelt, en door z’n ijver gedreven de meest-tragische omstandigheden als ’n simpel object bschouwt.
„Als u ’t niet te lang....”, zei ze, afgemat achterover leunend.
„Niet langer dan u ’t zelf toestaat, juffrouw Rondeel”, praatte hij haar gesloten ogen toe: „en als ik ’n minder-delikaat onderwerp aanroer, vertrouw ’k dat u zult begrijpen, dat ’k ex officio”.... In latijnse stopwoorden was hij niet sterk.
„Ga uw gang”, zei ze mat.
’t Kostbaar Westminster-penduletje, kleiner dan de Inspecteur ’t ooit had gezien, sloeg met zilveren getinkel half tien, en van de wand keek ’t vergrootte portret van de vermoorde Arthur Rondeel, ’t schrander-jong gelaat met de donkere lokken (de photo verried allerminst, dat de Bankier zich de latere jaren van ’n haarkunstmiddel bediend had), ’t welverzorgd snorretje en de sik van de derde Napoleon, op z’n weelde-intérieur neer.
„Heeft uw vader?”, vroeg hij, toen de laatste trilling van de miniatuurpendule verzweefd was: „nooit vermoed welk individu hij tot z’n vertrouweling aanstelde?”
Zij schudde ’t hoofd, zonder de ogen te openen.
„’t Is ergerlijk”, zei hij met vinnige nadruk: „dat ’n dergelijk misdadiger bij zulk ’n genereus man als uw va-
83